Dit jaar vieren we 80 jaar Canadese bevrijding en 50 jaar Canadese bevrijdingsmars. Een bijzondere editie die vraagt om een bijzondere gast. En dus gingen we op gesprek bij Jonkheer Thierry Coppieters ’t Wallant, samen met o.a. de 100-jarige Marcel Slabbinck, nog een van de laatst in leven zijnde verzetsstrijders in Knokke-Heist. Ondertussen is hij 97 jaar, maar Thierry was 13 jaar toen in 1940 de Tweede Wereldoorlog het toenmalige Knokke bereikte, en hij als tiener in het verzet zijn steentje probeerde bij te dragen. We nemen je graag mee in het nog altijd opmerkelijke heldere geheugen van deze bijzondere man.
Dag meneer Coppieters ’t Wallant. Eerst en vooral van harte bedankt dat wij u mogen spreken en terug meenemen naar een ongetwijfeld woelige periode in uw leven. U was 13 toen WO II begon, maar hoe weet u of beseft u als 13-jarige eigenlijk dat de oorlog begonnen is?
Hier in Knokke-Heist was dat spijtig genoeg heel evident. Iets voor 6 uur ’s morgens werden de vliegtuigen die op het vliegveld aan ’t Zwin stonden gebombardeerd. Dat waren militaire vliegtuigen van de Belgische defensie die in één klap allemaal vernield werden. Ik was op dat uur met mijn fiets op de dijk aan het rijden. Tijdens dat bombardement van het vliegplein is de deur van een hangar gevallen op het been van een soldaat en ambulances bestonden nog niet. Mijn vader heeft de gekwetste soldaat toen naar het Sint-Janshospitaal in Brugge gebracht. De deur was dicht en de portier zei “het is gesloten tot 9 uur”. Mijn vader antwoordde “Het is oorlog”. “Wat bedoel je met ‘oorlog’?”, vroeg die portier verbaasd. Die soldaat is destijds geopereerd door dokter Joseph Sebrechts, de ‘patron’ van het Sint-Jansziekenhuis.
Hoe bent u dan in het verzet terecht gekomen?
Dat is eigenlijk heel automatisch gebeurd. Mijn vader, Charles Coppieters ’t Wallant was voor de oorlog al commandant van de PLB (Passieve Luchtbescherming, vergelijkbaar met de huidige Civiele Bescherming), samen met Louis Edgard De Saedeleer. Na het uitbreken van de oorlog, werd hij dan majoor in het Geheim Leger, de verzetsgroep. Tegen 1942 waren papa en Edgard De Saedeleer verantwoordelijk voor het sluikblad “De Zeegalm – L’ Echo de la Mer”. Daisy Delsaut maakte ook deel uit van het verzet en typte het sluikblad uit. Ikzelf stond onder anderen in voor de clandestiene bedeling. Dat werd heel primitief verdeeld, op folioformaat. Het DIN-formaat, bijv. de A4 zoals we het nu kennen, werd opgelegd door de Duitse bezetter. DIN staat dan ook voor Duitse Industrie Norm. Papier was in die tijd heel moeilijk te verkrijgen. Mensen van het verzet gingen dit speciaal in Brussel halen. Bij mijn grootvader in de toenmalige Karel Augustlaan 2 in Knokke werden de pamfletten vervolgens gedrukt. Of bij ons in de Fochlaan of bij De Saedeleer thuis. We drukten telkens op een andere plaats om te voorkomen dat de Duitsers te weten kwamen waar gedrukt werd.
Dat klinkt zeer gevaarlijk?
Ja, het printen en verdelen van die pamfletten was heel gevaarlijk. De Duitsers waren meester in propaganda en hen tegenwerken was heel gevaarlijk. De typemachine die de Knokse verzetsstrijders gebruikten, een Mercedes trouwens, heb ik onlangs geschonken aan het For Freedom Museum in Ramskapelle. Die typemachine in huis hebben was erg gevaarlijk. Aan de hand van het lettertype konden de Duitsers namelijk vaststellen dat die specifieke typemachine gebruikt werd voor sluikpers. Nadat de Gestapo de leden die actief waren in de Sluikpers arresteerde, begroeven we de typemachine diep ondergronds onder de volière. Na de oorlog was een proces-verbaal van de politie nodig om die terug op te graven.
Hoe was het leven in Knokke-Heist in die periode?
Knokke was Sperrgebiet. Omdat de Duitsers een invasie over zee verwachtten, bouwden ze een verdedigingslijn, de zogenaamde Atlantikwall langs de hele Noordzeekust, van Noorwegen tot Spanje. Hier in Knokke-Heist hadden we waar Cultuurcentrum Scharpoord nu is ook de Willem II-batterij (een verdedigingslinie nog uit WO I met kanonnen van de Duitse bezetter). Het strand en de dijk waren verboden terrein: alle toegangswegen naar zee waren afgezet en er werden diepe grachten gegraven zodat tanks of andere grote voertuigen die straten niet in konden rijden. Er gold een avondklok en je mocht je maar tot 5 km van je huis bewegen. Maar met de Noordzee voor ons en Nederland naast ons, schoot er dus niet veel meer over. Het was dus ook verboden om te gaan zwemmen in zee. Wij gingen zwemmen in het meer van Pavillon du Lac, het huidige La Réserve. Dat was echter iets gevaarlijker want daar aan de zijkant was een klein bosje waar Duitsers regelmatig meisjes meesleurden om hen aan te randen …
Hebben jullie nooit geprobeerd te vluchten?
In mei 1940 kreeg mijn papa het bevel om in Frankrijk het Belgische leger te vervoegen en nieuwe rekruten op te leiden. Daarom probeerden we met het hele gezin (vader, moeder en 3 zonen) de Franse grens over te steken. Maar we raakten in Diksmuide de grens niet over en werden tegengehouden door Duitse soldaten. Van daar zagen we Duinkerke branden. Het Belgische leger bood daar weerstand tot de laatste snik zelfs zonder munitie en terwijl alle straten bezet waren. Dankzij hun inspanningen konden heel wat Engelsen vluchten over zee om zo de strijd verder te zetten.
En zo keerden jullie terug naar Knokke-Heist en het verzet?
Ja, zo speelden mijn papa en ik een rol in het verbergen van Miel Borghys en Gilbert Lonneux en hun uiteindelijke ontsnapping over zee naar Engeland in 1941. Na een poging via Frankrijk waar ze aan de grens met Spanje werden teruggestuurd, stonden Miel en Gilbert op een zekere avond rond 20 uur bij ons aan de deur in de Fochlaan. Mijn vader dacht “de Gestapo staat aan de deur”, want hij was vanaf het begin zeer actief in het verzet, maar papa opende de deur en zag Miel en Gilbert staan. We hebben ze opgevangen en op verschillende plaatsen hier in Knokke-Heist verborgen. Ik was toen heel jong en bracht altijd warm eten in mijn tas naar hun schuilplaats ’s avonds. Het was pikzwart buiten, er was niets van verlichting. Ik was altijd heel bang op straat en dacht dat er achter elke boom Duitse soldaten op de loer lagen, maar ik was te plichtsbewust om niet te gaan.
Een paar weken later was dan de beroemde vlucht naar Engeland. Vanuit hun schuilplaatsen gingen we naar het Links Hotel, vandaar tussen de wachters op de dijk die op uitkijken stonden, brachten we een motorboot naar zee. Miel, Gilbert en 3 anderen waaronder Ursmar Delcamp die ik goed kende, de zoon van de bakker tegenover mijn huis, gingen aan boord. ’s Anderendaags zagen de Duitsers echter dat er een boot ontbrak en gingen ze op zoek met een Messerschmitt-jachtvliegtuig. Spijtig genoeg was de motor in panne gevallen en hebben de Duitsers de boot volledig gemitrailleerd. De 3 medeopvarenden van Miel Borghys en Gilbert Lonneux werden gedood.
Een ander voorbeeld dat ik me goed herinner, is dat de schoonvader van de fietsenmaker links naast het Prince’s Hotel op de Lippenslaan, Serafin Paulinus, in een dubbele villa op de Helmweg woonde. Aan de andere kant van die villa hadden de Duitsers een huis bezet. Het verzet had wapens te verbergen en ik kroop dan als kleine, magere tiener van de zolder van Paulinus naar de zolder van het door de Duitsers bezette huis om er wapens te verstoppen. Dat was de beste plaats namelijk. De Duitse soldaten zouden nooit verzetswapens zoeken of vinden in hun eigen bezette villa.
Maar in 1942 werd uw vader dan uiteindelijk verklikt en aangehouden?
Ja in april 1942 arresteerde de SS, de Gestapo, mijn vader samen met pastoor Willy Vincke, burgemeester Frans Desmidt, Edgard De Saedeleer en cafébaas Poppe. Frans, Willy en Edgard hebben de oorlog niet overleefd. Drieënhalf jaar hadden wij geen nieuws meer van mijn vader, we wisten niet waar hij was en of hij leefde.
In 1945 ben ik na de bevrijding zelf in het leger gegaan als Oorlogsvrijwilliger. We hebben met verschillende eenheden deelgenomen aan de bezetting van Duitsland. Ik was op missie toen ik plots 2 dagen verlof kreeg en te horen kreeg dat ik naar Brussel moest. Ik vroeg “Brussel? Wat heb ik te doen in Brussel?”. “Je papa is terug”, was het antwoord. [Thierry huilt van emotie bij de herinnering.] Mijn vader was in erbarmelijke staat. Want zelfs het weinige eten dat hij kreeg, gaf hij aan een ander. Zijn eerste woorden waren echter “Ah, je bent in uniform; anders had ik je verworpen.”
Na de bevrijding beweerden heel veel mensen plots verzetsstrijders te zijn?
Dat is zo, maar de mensen die daadwerkelijk iets gedaan hebben tijdens de oorlog zwegen. Ikzelf heb gezwegen tot een jaar of 4 à 5 geleden. Mijn vader zweeg ook. Over de verschillende concentratiekampen gedurende 3,5 jaar [waarvan Sonnenburg en Sachsenhausen als laatste twee] vertelde hij nooit, tenzij andere overlevers bij hem op bezoek kwamen na de oorlog. Dan luisterde ik mee. Papa sprak niet over de concentratiekampen omdat de situatie in de kampen te onbeschrijfelijk was om in woorden uit te drukken. Op het moment dat hij bevrijd werd, moest hij van Sachsenhausen een dodenmars stappen naar de grens van Denemarken. Van de 120 000 krijgsgevangenen zijn er slechts 12 000 aangekomen. Als je als zoon beseft dat je vader 300 km heeft moeten stappen zonder reden en al volledig uitgeput door de concentratiekampen, dan vraag je daar niet naar. Voor de Duitsers waren die gevangenen niets.
Heeft u nog een boodschap voor de Knokke-Heistenaren en onze jeugd naar aanleiding van de 80ste verjaardag van de bevrijding?
Het allerbelangrijkste in het leven voor een mens is “vrijheid”: vrij mogen leven, vrij mogen spreken, vrij mogen ademen. Vrijheid is iets kostbaar. Als je denkt dat COVID-19 zwaar was; COVID is niets in vergelijking met oorlog. Kijk naar Oekraïne nu, die mensen zijn ook bezet, daar wordt ook gevochten en hoever is dat maar rijden van bij ons? Oekraïne maakt deel uit van Europa en ligt dus vlak bij ons. Vrede is zo fragiel en kostbaar. Laten we het daarom innig koesteren!